woensdag 30 september 2015

MOOC: Het innovatieproces bij blended learning

In de zesde (en laatste) week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz vooral terug naar wat de afgelopen weken reeds behandeld is. Daarnaast kijken ze ook naar het ontwerpproces voor het maken van een eigen (prototype) blended leeromgeving. Ze staan daarbij vooral stil bij het innovatieproces.

Meer een heel nieuw gerecht dan een bestaand recept
Bij het implementeren van een grootschalige en complexe onderwijsverandering zoals blended learning, kun je er niet vanuit gaan dat alles in één keer vlekkeloos verloopt. Het is een iteratief proces dat waarschijnlijk meerdere cycli moet doorlopen om telkens weer een beetje beter te worden. Dat is in feite ook wat alle voorbeeldscholen gedaan hebben. Dat kost tijd, geld en energie, maar deze scholen waren echt toegewijd aan hun innovatieproces.

Er is op dit moment geen kant en klaar format wat scholen kunnen doorlopen om blended learning succes te implementeren. Aan de slag gaan met deze innovatie is alles behalve een uitgedacht recept volgen. Het lijkt meer op een chefkok die een compleet nieuw gerecht wil maken. Zo'n chef doet wellicht eerst inspiratie op bij andere chefs en hun expertise gebruiken om potentieel interessante ingrediënten samen te voegen. Vervolgens probeert de chef het uit en proeft tijdens verschillende stadia. Hij vraagt veel feedback aan anderen en op deze wijze doorloopt hij herhaaldelijk een ontwerpcyclus om tot een succesvol nieuw gerecht te komen, dat waarschijnlijk compleet anders is dan waar hij in het begin aan dacht...

Bovenstaande metafoor betekent niet dat je in het wilde weg moet experimenteren. Het is een verstandig om een wetenschappelijke methode te volgen. Je begint met een goed uitgedachte hypothese die je snel en eenvoudig wil testen. Op basis van de resultaten kun je bepalen of je in de goede richting zit, of niet. Het is een rigoureus denkproces. 


Het proces van leren door te doen
Veel innovaties worden aan het begin van een schooljaar gestart en het hele jaar gehanteerd. Daarbij worden er vaak geen veranderingen doorgevoerd tijdens het schooljaar, noch wordt er data verzameld of tussentijds geëvalueerd. Ergens aan het einde van het schooljaar wordt er weer nagedacht of de vernieuwing volgend schooljaar behouden moet blijven of niet. De keuze daarvan wordt vaak gemaakt op basis van gevoel of wie er toevallig op dat moment bij de vergadering aanwezig is.

Er zijn diverse modellen om innovaties beter te testen, ervan te leren en weer aan te passen, zoals:
  • Ontwerpend leren;
  • Mager opstarten methodiek;
  • Ontdekkingsgericht plannen.
Dit zijn modellen die op zichzelf uitvoerig uitgewerkt kunnen worden, maar voor deze MOOC hebben Greenberg en Horn deze modellen als het ware gecombineerd om een overzicht te geven van het innovatieproces. Ze benoemen zes stappen die als uitgangspunt dienen bij het implementeren van iets onbekends in onzekere condities:
  1. Heldere doelen beschrijven;
  2. De doelen meetbaar maken;
  3. Committeren tot actie;
  4. Creëer mini-toetsmomenten;
  5. Gegevens verzamelen;
  6. Blijven herhalen.
Ad 1. Heldere doelen beschrijven
Het is essentieel om te starten met het beschrijven van heldere doelen om richting te geven aan de implementatie. Het doel kan nooit het gebruik van technologie op zichzelf zijn. Het gaat om de leerervaring die je voor leerlingen wil creëren en de manier waarop technologie je daarbij kan helpen. 

Ad 2. De doelen meetbaar maken
Bedenk goed hoe je de doelen (tussentijds) wil gaan meten. Welke resultaten/data ga je verzamelen en wat vertellen deze over het proces? Je moet kunnen bepalen of je op een goede manier bezig bent, of niet. Bij resultaten/data draait het niet alleen om toetsresultaten, maar ook om leerlingbetrokkenheid, beschikbare tijd voor leerkrachten per leerling, etc. 

Ad 3. Committeren tot actie
Het is een belangrijke stap om je te committeren tot actie, omdat het niet bij een theoretisch plan moet blijven. Je moet daadwerkelijk aan de slag en de plannen uitproberen met echte leerlingen. 

Ad 4. Creëer mini-toetsmomenten
Als je aan de slag gaat, hoeft het niet een alles-of-niets-poging te zijn. Dat werkt vaak afschrikwekkend en daarmee averechts. Het is vaak veel handiger om kleine mini-toetsmomenten te hanteren, waarmee je snel en eenvoudig (kleine) ideeën kunt uitproberen en aanpassen. Wanneer je iets nieuws wil doen, probeer het eerst kleinschalig uit, voordat je dit met honderden leerlingen gaat uitproberen.

Het is aan te raden om veel feedback te vragen aan collega's. Door met een open mindset feedback te vragen, kun je op heel innovatieve ideeën komen om mee door te gaan.

Ad 5. Gegevens verzamelen
Zodra je onderdelen uitprobeert, verzamel je data. Dit kunnen toetsresultaten zijn of andere kwantitatieve data, maar daarnaast is het belangrijk om ook tijdens de les gericht te observeren naar wat er gebeurt. Dat kan door een collega gedaan worden of eventueel een video-opname. Dat levert vele malen betere data op dan achteraf zelf bedenken hoe het is gegaan. 

Vergeet ook niet om leerlingen zelf om feedback te vragen. Dat kan bijvoorbeeld door gerichte leerlingevaluaties (vragenlijsten) over wat zij wel/niet prettig vinden.

Ad 6. Blijven herhalen
De reden dat je moet blijven herhalen, is omdat het nooit in één keer goed zal gaan. Het is een continu proces. Je moet er voor open staan dat er (veel) dingen verkeerd zullen gaan en dat kunnen accepteren. De cyclus van maken, meten, leren zal de innovatie voortstuwen en tot betere resultaten leiden. Liever heel veel kleine mini-processen, dan één groot innovatieproces. De kans om fouten snel op te sporen en aan te pakken is dan vele malen groter. Maar blijf herhalen om jezelf te blijven verbeteren.



Extra uitdagingen
Binnen een schoolcontext heb je vaak nog extra uitdagingen. Soms heb je op papier een geweldig idee, maar wanneer je het uitprobeert, werkt het voor geen meter. Dat kan aan allerlei factoren liggen: soms ligt het internet er uit, soms zijn er persoonlijke omstandigheden met leerlingen waardoor ze niet kunnen concentreren, soms zijn lessen op een vervelend tijdstip ingeroosterd, etc. Het is dan een uitdaging om daar doorheen te kunnen prikken en te blijven uitproberen om erachter te komen hoe je kunt bijstellen en verbeteren.

Voor pure ontwikkelaars is het belangrijk om te vertrouwen op de daadwerkelijke leerkrachten. Spar met elkaar en vertrouw op hun deskundigheid. Maar durf ook om fouten toe te geven als iets echt niet werkt. Houdt elkaar scherp en blijf kijken naar het implementatieproces van de innovatie om te bepalen wat werkt en wat niet.

Conclusie
Deze laatste week is er relatief weinig nieuw aanbod. Het is voornamelijk een review van de afgelopen vijf weken en een korte introductie op het implementeren van een innovatieproces. Hoewel de zes stappen aardig zijn, had ik het persoonlijk interessanter gevonden als ze daadwerkelijk de verschillende modellen uitvoerig hadden behandeld. Dat gezegd hebbende, deze zes stappen geven wel de nodige houvast om in elk geval aan de slag te gaan; op lesniveau, op cursusniveau, op klassenniveau en zelfs op schoolniveau!

Daarmee komt de MOOC: Blended Learning tot een eind. Althans, ik heb nu alle video's bekeken en samengevat. Eind deze week moet ik nog één schriftelijke opdracht inleveren (een prototype blended leeromgeving) om ook de hele MOOC af te ronden.

Het is de derde MOOC die ik in 2015 heb gevolgd en ik vond het ontzettend interessant om te volgen. Ik merk dat het een behoorlijke investering is om zo intensief zes weken lang weer te studeren, maar ik leer telkens nieuwe inzichten en hoop zo ook van nieuwe ontwikkelingen op de hoogte te blijven. In 2016 zal ik zeker meer MOOC's gaan volgen, want ik heb er nog heel wat op mijn wensenlijstje staan!


photo credit: IMG_2896 via photopin (license)
photo credit: First grade reading - small group breakout via photopin (license)

dinsdag 29 september 2015

Aankondiging: Workshop Makey Makey

Vorig studiejaar organiseerde ik op de Pabo van Hogeschool Utrecht twee geweldige workshops: één over Scratch en één over de Raspberry Pi! Maar liefst 60 studenten hebben deze workshops met enthousiasme gevolgd! In navolging hiervan organiseer ik een volgende workshop, nu over de Makey Makey! Ik zou kunnen proberen uit te leggen wat de Makey Makey precies is, maar deze korte video kan dat véél beter: https://vimeo.com/60307041

Deze workshop is gratis toegankelijk, maar er is een maximale capaciteit van 36 plaatsen. In eerste instantie staat de workshop exclusief open voor mijn eigen Pabo studenten, maar er zijn nog steeds beschikbare plaatsen open. Vandaar dat ik nu ook anderen de gelegenheid wil geven om aan deze workshop deel te nemen!


Op vrijdag 9 oktober kun je zelf aan de slag met de Makey Makey! Niemand minder dan Pauline Maas, auteur van het boek Codeklas, komt naar Hogeschool Utrecht (locatie Amersfoort) om de workshop te geven over de Makey Makey! Pauline heeft ontzettend veel ervaring op het gebied van programmeren en maker educatie in het basisonderwijs.

Tijdens de workshop werk je in drietallen. Per drietal is minimaal één laptop nodig, dus neem deze mee! Er is geen specifieke voorkennis nodig, maar kijk vooral onderstaande kennisclips die uitleggen waarom dit onderwerp zo belangrijk is voor het onderwijs:

Het programma

Vrijdag 9 oktober

12.15 uur - Inloop
12.30 uur - Start met minicollege
13.00 uur - Workshop
14.30 uur - Tentoonstelling
15.00 uur - Transfer naar het basisonderwijs
15.30 uur - Afsluiting

De locatie

Hogeschool Utrecht (locatie Amersfoort)
De Nieuwe Poort 21
3812 PA Amersfoort
Lokaal 2.38 (tweede etage)

Alle deelnemers aan deze workshop krijgen na afloop een mooi certificaat. Schrijf je nu in voor de workshop Makey Makey via het online inschrijfformulier: http://goo.gl/forms/7F4MW5MHsy. Let op: als je je inschrijft, rekenen we op je!

Hopelijk tot 9 oktober!



photo credit: Makey Makey Apple Piano via photopin (license)

zaterdag 26 september 2015

Podcast #04 Niels Baas: (Cyber)pesten


In mijn vierde podcast spreek ik (via Skype) met Niels Baas. Onlangs verscheen zijn boek Samen de online wereld verkennen. Met Niels praat ik onder andere over pesten, opvoeden en welke rol ouders en school hierbij hebben.

Luister hieronder naar ons gesprek via Soundcloud.com.



Je kunt je ook in iTunes abonneren op mijn podcast, door in de iTunes store (of de podcast app op de iPhone) te zoeken op Don Zuiderman.

Reacties op deze podcast zijn van harte welkom, bijvoorbeeld onderaan deze blogpost of via Twitter (@nielsbaas of @donzuiderman).

donderdag 24 september 2015

Boek review: Samen de online wereld verkennen


Auteur Niels Baas is oprichter van Cyberpesten de Baas en werkzaam als docent en onderzoeker aan de Universiteit Twente. Hij richt zich op jongeren en hun online ervaringen. Zijn boek Samen de online wereld verkennen verschijnt als een informatieve reisgids voor ouders en leerkrachten die kinderen willen/moeten begeleiden in de online wereld. Het boek is een soort Lonely Planet voor iedereen die zich wil oriënteren op een vooraf onbekende bestemming.

Dat is eigenlijk ook de opzet van het boek. In het begin worden verschillende experts (‘reisleiders’) voorgesteld, waaronder de Kinderombudsman, een digitale wijkagent en een basisschoolleerkracht, die naast Niels hun ervaringen en adviezen delen. Het is bovendien heel fijn dat Niels ook veel ruimte geeft aan een aantal kinderen om hun ervaringen en meningen te delen in het boek. De tekst is doorspekt met dit soort uitstapjes, doorkijkjes en casussen. Dat klinkt misschien wat chaotisch, maar dat is het zeker niet! Alles loopt logisch in elkaar over en de informatie vult elkaar prettig aan.

De toon en hoofdboodschap is erg geruststellend: de online wereld is (voor een deel) onbekend terrein, maar gezamenlijk lukt het iedereen om daar wegwijs te worden en kinderen op een goede en veilige manier te begeleiden.

Tips en uitdagingen
Het boek is in twee delen opgedeeld. In het eerste deel, mediaopvoeding, staan zes algemene tips centraal om ouders, opvoeders en leerkrachten te helpen bij het begeleiden van kinderen. Deze zijn zo toegankelijk en helder beschreven dat iedereen daarmee direct uit de voeten kan. Niels roept de lezer op om vooral oprechte interesse in de belevingswereld van het kind te tonen. Dit is iets wat volgens hem voor veel ouders/leerkrachten vanzelfsprekend is in de offline wereld, maar vreemd genoeg niet in de online wereld. Terwijl kinderen daar zo actief zijn!

Het tweede deel, uitdagingen in de online wereld, zoomt in op drie mogelijke risico’s voor kinderen. Het eerste onderwerp, cyberpesten, wordt uitgebreid en genuanceerd behandeld vanuit alle relevante perspectieven; de pester, de gepeste en de omstanders. Het geeft concrete handvatten om met pestgedrag om te gaan, zowel offline als online.

Voor de andere twee mogelijke risico’s, sexting en grooming, maakt Niels dankbaar gebruik van de expertise van Jacqueline Kleijer (opvoedingsdeskundige) en Astrid Kremers (seksuologe). Beide onderwerpen spelen vooral bij jongeren in het voortgezet onderwijs, maar de basis wordt al bij kinderen in de basisschoolleeftijd gelegd. In heldere taal wordt beschreven hoe sexting eigenlijk past binnen een normale seksuele ontwikkeling van jongeren, maar ook hoe het verkeerd kan gaan en hoe je vervolgens kunt handelen.

Grooming is een duisterder onderwerp waar veel ouders toch wel bang voor zijn. Hoe kun je je kinderen beschermen tegen groomers (volwassenen die online contact leggen met minderjarigen, met seksueel contact als uiteindelijk doel)? Dit hoofdstuk helpt je om op een constructieve manier met dit probleem om te gaan.

Kennisbasis voor ouders, leerkrachten en bso medewerkers
Het is Niels gelukt om er een heel persoonlijk boek van te maken door op een prettige en toegankelijke manier te schrijven. Het is net alsof je samen aan de keukentafel zit en met hem in gesprek bent. Niels durft zichzelf bloot te geven en te schrijven over eigen ervaringen als gepeste jongen. Die ervaringen zorgen er voor dat zijn boodschap, tips en adviezen goed binnen komen.

Het boek Samen de online wereld verkennen is interessant voor alle ouders waarvan de kinderen zich in de online wereld begeven en zelfstandig met anderen online communiceren. Dat doen de meeste kinderen momenteel vanaf ongeveer 9 jaar. Daarnaast vind ik dat ook leerkrachten en bso medewerkers dit boek als basiskennis tot zich moeten nemen, omdat het gaat om aansluiten bij de belevingswereld van kinderen, groepsdynamica en een veilige omgeving creëren. En dat is volgens mij iets wat we allemaal willen.

Het boek Samen de online wereld verkennen is nu verkrijgbaar, onder andere via uitgeverij Pica:
http://www.uitgeverijpica.nl/titels/nieuw/samen-de-online-wereld-verkennen-pica


woensdag 23 september 2015

MOOC: Keuzes maken qua hardware, ICT infrastructuur en fysieke ruimte

In de vijfde week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz specifiek naar welke keuzes je moet maken op het gebied van hardware, ICT infrastructuur en de inrichting van de fysieke ruimte.


Hardware en ICT infrastructuur
Bij de benodigde hardware en ICT infrastructuur willen Greenberg en Horn niet te specifiek stil staan. Het gaat hierbij volgens hen vooral over je gezond verstand gebruiken. Bovendien veranderen de mogelijkheden flink op dit terrein elke zes tot twaalf maanden. Echter, ze willen wel een aantal tips geven wanneer je hier over nadenkt:

Tip #1: Het onderwijskundig ontwerp bepaalt welke hardware je nodig hebt. 
Bij een ambitieus flexibel model van blended learning zijn leerlingen een groot gedeelte van de dag zelfstandig achter de computer (online) aan het werk. Dan heb je per leerling een computer of laptop nodig. Bij een rotatiesysteem met drie stations heb je waarschijnlijk genoeg aan computers voor een derde van de klas. Kortom, het model bepaalt welke hardware je nodig hebt.

Tip #2: Snel draadloos internet
Hoeveel hardware je ook nodig hebt, je hebt sowieso een snel, betrouwbaar en draadloos internet nodig. Per 1000 leerlingen heb je minimaal 100 Mb/s nodig. Dat red je makkelijk met glasvezel. Mocht je dat niet halen, dan loop je tegen allerlei beperkingen en frustraties in de blended leeromgeving.

Dit is overigens onlangs een interessante discussie in Nederland geweest. In de media verscheen de melding dat er nog behoorlijk veel basisscholen verstokt zijn van snel internet. Meer informatie hierover staat op NOS.nl, NU.nl en de website van de PO-Raad.

Tip #3: Opladen en stopcontacten
Meer en meer scholen stappen over van een vast fysiek computerlokaal met desktopcomputers, naar het gebruik van laptops en tablets. Bedenk dan wel dat deze apparaten een hele werkdag mee moeten kunnen gaan op één accu. De meeste tablets redden dat wel, maar bij laptops is dat vaak al lastiger. De MacBook (Air) kan wel een hele dag op de accu werken. 

Zorg ook voor voldoende stopcontacten en opbergruimte om alle apparaten elke nacht weer op te laden. Als leerlingen hun apparaat mee naar huis nemen, moeten er ook duidelijke afspraken over worden gemaakt, zodat het apparaat de volgende dag weer met een volle accu mee naar school komt.
Het kan handig zijn om een paar reserveplekken op school te hebben, waar leerlingen altijd kunnen werken.

Tip #4: Chromebooks
Je kunt in feite kiezen voor een vaste computer, laptop of tablet. Er is niet één advies te geven dat altijd het beste werkt. Wel valt het op dat steeds meer scholen gebruik maken van Google Chromebooks. Dit zijn relatief goedkope laptops (ongeveer $ 250 per stuk) en ze zijn zeer vriendelijk qua beheer. De accu's houden het een hele dag vol. Omdat het werken allemaal in de cloud gebeurt, maakt het ook niet uit op welke Chromebook een leerling werkt. Heel gebruiksvriendelijk. 

Het nadeel van Chromebooks is dat je een goede draadloze internetverbinding nodig hebt. En zorg dat de software die je wil gebruiken daadwerkelijk op Chromebooks draait. Als de software webbased is, is dat geen enkel probleem.

Tip #5: iPads
Veel scholen zijn gecharmeerd van iPads. Het werken met een tablet is op veel gebieden prettiger dan met een laptop. Lezen vanaf het scherm is gemakkelijker en voor jongere kinderen is de besturing intuïtiever. Bovendien zijn veel apps exclusief voor tablets gemaakt. Echter, naar mate leerlingen ouder worden, gaan ze meer en meer teksten zelf typen. Daarbij is een fysiek toetsenbord veel fijner dan werken met een softwarematig toetsenbord op een tablet. Er zijn natuurlijk hybride-oplossingen (zoals de Surface of de iPad Pro), maar dit is weer omslachtiger en vele malen duurder dan de Chromebooks.

Tip #6: Beheer
Bedenk als school goed hoe je alle apparaten gaat beheren. Hoe regel je updates en synchroniseer je instellingen in één keer? Chromebooks hebben een heel toegankelijk beheersysteem waardoor dit eenvoudig te realiseren is.

Tip #7: Geld
Scholen zijn vaak geneigd om goedkope netbooks of oude PC's aan te schaffen, omdat de initiële aanschafsprijs laag is. Maar daarbij vergeten ze hoeveel tijd en energie het kost om deze apparaten werkend te houden. Houd dus bij de aanschaf niet alleen rekening met de intiële kosten, maar ook bij de beheerkosten gedurende een langere periode.

Tip #8: Zware computers
Voor sommige opdrachten heb je wellicht een zware computer nodig, zoals 3D ontwerpen of videobewerking. Dan is een Chromebook onvoldoende. Het is aan te raden om slechts een paar zwaardere computers aan te schaffen en deze apart te houden voor dit soort opdrachten.


De inrichting van de fysieke ruimte
Bij de inrichting van de fysieke ruimte draait het om de plek waar de leerlingen werken in de blended leeromgeving, bijvoorbeeld het klaslokaal zelf. De werkomgeving heeft een behoorlijke invloed op het leerrendement bij leerlingen. Omdat blended learning nog een relatief nieuw fenomeen is, is er (nog) geen optimaal ontwerp voor de fysieke ruimte. Ook op dit terrein willen Greenberg en Horn enkele tips delen.

Tip #1: Vorm volgt functie
Het uitgangspunt is altijd wat het gewenste leerresultaat is. Op basis daarvan kun je de leeromgeving inrichten of ontwerpen. In de architectuur spreekt men wel van vorm volgt functie. Begin dus met de meest ideale leerervaring voor de leerling en denk dan kritisch na over de omgeving. Laat je niet beperken door de vier muren van het klaslokaal met een leerkracht voor het digibord als standaard opstelling.

Tip #2: Flexibiliteit
Veel scholen die overstappen naar blended learning hebben behoefte aan grotere open werkruimtes in de school. Echter, het is verstandig om flexibel met ruimte om te kunnen gaan. Met inklapbare muren en verschuifbare kasten is de grote open ruimte snel anders in te delen. In feite kun je het beste zoveel mogelijk meubilair op wieltjes plaatsen, dat geeft je het meeste flexibiliteit.

Handige tip: zet zo'n grote IKEA boekenkast (met al die vierkante vakjes) op wieltjes en schroef een whitebord aan de achterzijde. Ideaal als boekenkast, garderobe, wand, instructieplek, etc.

Tip #3: Visualiseren
Stel jezelf de volgende vragen:
  • Wanneer wil ik dat leerlingen direct met de leerkracht werken?
  • Wanneer wil ik dat leerlingen zelfstandig achter de computer werken?
  • Wanneer wil ik dat leerlingen samen werken aan projecten?
Met een rotatiemodel is het mogelijk om binnen een klaslokaal drie gebieden te onderscheiden voor deze activiteiten. De directie instructie ruimte kan namelijk veel kleiner zijn, omdat er hooguit een derde van de leerlingen bij de leerkracht is voor de instructie. Bij elk van deze drie stations kun je creatief nadenken over de ideale indeling/inrichting. Bedenk wel dat het voor een leerkracht fijn is om in één oogopslag overzicht over de hele klas te behouden en om op de computerschermen van de leerlingen te kunnen kijken.

Tip #4: Meubilair
Het meubilair en de overige inrichting van de ruimte heeft een flinke impact op het leefklimaat van de school. Dat gaat ook over het gebruik van lichte heldere kleuren en inspirerende werkplekken. Zo zijn er scholen die werkplekken creëren in een café-achtige setting, plekken om staand te werken, werkplekken om te chillen in zitzakken, etc. Dit stimuleert leerlingen vaak enorm bij hoe ze willen leren.

Tip #5: Iteratief proces
Zoals bij elke vernieuwing heeft ook de fysieke inrichting tijd nodig om zich aan te passen aan de wensen van de school. Misschien is dit wel een continu proces (als de wensen zich blijven aanpassen), maar neem ook echt de tijd om iteratief naar de inrichting te kijken en nieuwe verbeterpunten uit te denken.


Conclusie
Het is, zoals de Greenberg en Horn ook aangeven in de video's, geen volledig overzicht van hoe je een school optimaal moet inrichten. Maar ze brengen telkens als hoofdboodschap om los te komen van traditionele aannames en op een creatieve manier naar alle facetten van het onderwijs te kijken. Dit allemaal vanuit het uitgangspunt een zo rijk mogelijke leerervaring voor de leerling te creëren.

Daarmee kom ik aan het einde van week 5 van deze MOOC. Volgende week is de afsluiting met slechts een paar video's en nog een eindopdracht. Ik vind het al met al een heel aardige MOOC die goed inzicht geeft in de mogelijkheden en risico's van blended learning.

zondag 20 september 2015

MOOC: Keuzes maken qua software

In de vijfde week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz specifiek naar welke keuzes je moet maken op het gebied van software, hardware en inrichting van de fysieke ruimte. Nu eerst de focus op software, waarbij ik telkens de transfer maak van wat de MOOC behandelt over de Engelstalige markt naar wat er beschikbaar is voor de Nederlandstalige markt.

Vier typen software
Als je nadenkt over software, is het handig om te weten dat er vier typen worden onderscheiden:
  1. Software voor een hele cursus;
  2. Software als aanvulling op een cursus;
  3. Software ter ondersteuning van de leerkracht;
  4. Educatieve apps.
Ad 1. Software voor een hele cursus
Bij software voor een hele cursus gaat het om software die daadwerkelijk een hele cursus (of vak) kan vervangen. De software doet eigenlijk alles voor de leerling terwijl de leerkracht af en toe checkt hoe de leerling vordert. De meerderheid van het leerproces verloopt via de software, zoals Apex Learning, Edgenuity en K12.com. Het voordeel is dat dit een totaalpakket is, je hoeft als leerkracht geen bronnen of materialen meer te verzamelen. Het nadeel is dat de leerkracht niet zelf leermateriaal cureert, waardoor de specifieke aansluiting voor leerlingen wellicht niet optimaal is.

Ad. 2 Software als aanvulling op een cursus
De tweede categorie software is als aanvulling op een cursus/vak, waarbij de hoofdinstructie niet per se via de software verloopt. De leerkracht ontwerpt nog steeds lessen en geeft ook directe instructie aan leerlingen. Engelstalige voorbeeld hiervan zijn Khan AcademyST Math en Dreambox Learning, waarbij de leerkracht nog steeds de leerlingen instrueert. Daarna gaan leerlingen op hun eigen niveau (in)oefenen van de lesstof achter de computer. In Nederland zijn bijvoorbeeld Taalzee en Rekentuin hiervan een heel mooi voorbeeld; adaptieve software die zich aanpast aan het niveau van het kind. Een aanrader voor elke school!

Ad 3. Software ter ondersteuning van de leerkracht
Deze derde groep gaat met name over software om de leerkrachten (en de school) efficiënter te laten werken. Een paar voorbeelden: Edmodo, een communicatieplatform waardoor leerkrachten kunnen communiceren met leerlingen en ouders in een veilige omgeving. Ze kunnen er ook (les)materialen delen. Verder zijn er handige tools zoals Socrative, Kahoot en Mentimeter om quizjes en toetsen af te nemen. Zo kun je zien of leerlingen de leerstof beheersen of niet. Daarnaast zijn er allerlei electronische leeromgevingen (ELO's) zoals Blackboard, Moodle en SharePoint waar rijk onderwijs gebundeld en aangeboden kan worden. Dit zijn vaak grote complexe systemen waar ook schoolbreed beheer voor moet zijn. En er zijn natuurlijk leerlingvolgsystemen zoals LOVS en ParnasSys om allerlei gegevens en data te registreren.

Ad 4. Educatie apps
Tot slot zijn er ook educatieve apps, wat kortere en beperktere software op één specifiek gebied. Vaak gebruikt een selectie van leerlingen een bepaalde app voor een paar dagen. Ook thuis kunnen kinderen vaak de app oefenen op een tablet. In Nederland is de uitstekende website www.eduapp.nl dat een prachtig overzicht geeft van alle educatieve apps.



Software kiezen
Veel scholen willen precies weten welke software ze moeten kiezen, maar het is lastig om een specifieke keuze voor te schotelen. Elke situatie is immers uniek. Misschien is het daarom waardevoller om te kijken naar het keuzeproces. Elke school zou zo'n proces moeten doormaken.

Stap 1 is inventariseren wat je al hebt. Vaak is er al van alles aanwezig op school qua software die uitstekend gebruikt kan worden als je weet waar de software voor dient.

Stap 2 is kijken welke gratis software beschikbaar is. Er zijn steeds meer gratis webbased tools en programma's die goed gebruikt kunnen worden in een school. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Google Apps (Drive, Maps, Sites, Blogger, Earth, Forms, Mail, YouTube, Calender, Translate, Photos), maar ook aan talloze web 2.0 tools die online beschikbaar zijn.

Als je software wil aanschaffen, dan is het belangrijk om je wensen duidelijk op te schrijven en verschillende pakketten met elkaar te vergelijken. Stap 3 is om van diverse leveranciers demo's aan te vragen, zodat je een afgewogen keuze kunt maken. Een aantal criteria:
  • Goede data verzameling. Deze is toegankelijk voor zowel leerkrachten als leerlingen;
  • Adaptiviteit. Dat wil zeggen dat leerlingen altijd op niveau kunnen werken, het programma past zich aan de leerling aan;
  • Aansluiting bij het lesprogramma van het onderwijs;
  • Mogelijkheid tot toewijzen van opdrachten. De leerkracht moet specifieke opdrachten kunnen koppelen aan specifieke leerlingen;
  • Cloudbased, zodat leerlingen vanaf ieder apparaat op elke plek en tijd kunnen inloggen en verder gaan waar ze zijn gebleven. 
  • Voldoende content. Zorg dat je weet hoeveel uur aan lesstof de software biedt.
  • Motiverend voor leerlingen om mee te werken. Misschien het meest overduidelijke criterium. Als leerlingen het niet leuk vinden om het programma te gebruiken, zal er weinig mee gebeuren. Laat leerlingen dus zeker de software testen!

Uitdagingen bij het kiezen van software
Behalve bovenstaande criteria om je te helpen kiezen, is er nog een aantal uitdagingen die het hele proces ingewikkelder kunnen maken. Op dit moment is er (helaas) nog niet bekend wat het leerrendement is van elk softwarepakket. De ontwikkelingen op dit gebied zijn nog pril. Je neemt dus altijd enigszins een gok, al kun je natuurlijk wel proberen om je zo goed mogelijk vooraf te laten informeren.

Daarnaast zijn kosten van software soms alles behalve transparant. Dit is misschien zo op de Amerikaanse markt, maar veel grote Nederlandse aanbieders hebben dit trouwens best goed geregeld. Denk hierbij aan Snappet, AmbraSoft, Prowise, Gynzy, maar ook eerder genoemde Taalzee en Rekentuin. Zij hanteren eigenlijk een heel helder kostensysteem.

Tot slot communiceert de software niet altijd goed met andere software. Werkt het programma bijvoorbeeld alleen op Windows? Of heb je per se Flash voor nodig? Dan kun je problemen krijgen op een gegeven moment. Zorg dus dat ook ICT coördinatoren en/of andere specialisten kritisch meekijken bij het kiezen van geschikte software.


Bronnen om je te helpen
In de MOOC geven Greenberg en Horn een aantal relevante bronnen waar verschillende soorten software worden besproken. Echter, dit zijn louter Amerikaanse (of Engelstalige) voorbeelden en weinig interessant voor de Nederlandse markt. In bovenstaand artikel heb ik al meerdere malen Nederlandse alternatieven toegevoegd aan de samenvatting van de MOOC video's over dit onderwerp.

Als aanvulling hierop kan ik ook Stichting Kennisnet aanraden. Zij richten zich meer en meer op de specifieke vragen van schoolbesturen om ICT succesvol te implementeren. Dat kan zeker ook gaan over software keuzes! Neem dus gerust contact met hen op.

Daarnaast is het aan te raden om ook enkele vakbladen te lezen, zoals JWS, Vives en Computers op School (COS). Bovendien zijn er regelmatig interessante beurzen in de Jaarbeurs (Utrecht) waar je demonstraties kunt krijgen of op de hoogte kunt komen van ontwikkelingen. De eerst volgende beurs over dit onderwerp is de IPON in februari.


Conclusie
Deze eerste video's in de vijfde week van de MOOC waren voor mij slechts een beetje interessant. Het meeste van wat er werd verteld, is voor mij gesneden koek. Ik houd me al jaren bezig met relevante educatieve software en probeer zo veel mogelijk de ontwikkelingen bij te blijven.

Toch is het belangrijk om te beseffen hoe dit proces voor veel scholen nog een worsteling is, dus ik hoop dat bovenstaand overzicht helpt. Ook vind ik het sterk hoe dit onderwerp pas tegen het einde van de MOOC wordt behandeld. Het draait echt eerst om het bepalen van het onderwijsconcept en pas daarna ga je op zoek naar de juiste leermiddelen. Mocht iemand aanvullende tips hebben of specifieke vragen op het gebied van educatieve software, neem dan gerust contact met me op!

vrijdag 18 september 2015

Podcast #03 Suzanne Unck: Doorbraakproject Onderwijs en ICT


In mijn derde podcast spreek ik met Suzanne Unck, werkzaam bij de PO-Raad als programmamanager Onderwijs en ICT. Suzanne houdt zich onder andere bezig met het doorbraakproject Onderwijs en ICT.

Luister hieronder naar ons gesprek via Soundcloud.com.



Je kunt je ook in iTunes abonneren op mijn podcast. Dat doe je door in iTunes te kiezen voor File >> Subscribe to podcast en dan mijn RSS-feed in te voegen: http://feeds.soundcloud.com/users/soundcloud:users:18014324/sounds.rss. Deze podcast verschijnt dan ook automatisch in je Podcast app op de iPhone! Binnenkort is mijn podcast ook rechtstreeks in de iTunes store te vinden.

Reacties op deze podcast zijn van harte welkom, bijvoorbeeld onderaan deze blogpost of via Twitter (@donzuiderman of @suzanneunck).

woensdag 16 september 2015

MOOC: Innovatie implementeren

In de vierde week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz naar hoe je innovatie, zoals blended learning, implementeert.

Aanpassen of opnieuw beginnen?
Greenberg en Horn beginnen met het uitgangspunt dat veel bestaande organisaties waarschijnlijk meer moeite hebben met het omschakelen naar blended learning dan als je vanuit het niets begint. Binnen een bestaande organisatie heerst een bepaalde cultuur, bepaalde verwachtingen, routines, prioriteiten en een bepaalde manier van werken. Daarnaast zijn zittende leerlingen en ouders ook moeilijker mee te krijgen in een grote verandering. Het implementeren van een totaal nieuw onderwijsconcept loopt op bestaande scholen dus makkelijker tegen allerlei beperkingen aan, dan wanneer je helemaal fris met iets nieuws begint.

Als je helemaal vanaf nul begint, heb je meer controle over welke collega's mee doen en welke tijdsplanning je aanhoudt. Vaak is een nieuwe school ook kleiner qua schaal (zowel leerlingen als leerkrachten) waardoor dingen flexibeler zijn en sneller aan te passen. 


Sleutelvragen voor innovatie implementatie
Hoe ideaal het ook lijkt om alleen maar nieuwe scholen te bouwen, de realiteit is nu eenmaal dat vrijwel alle kinderen op bestaande scholen zitten. Het is onmogelijk om wereldwijd miljoenen nieuwe scholen te bouwen. Bovendien is er in de huidige scholen een enorm kapitaal aan kennis, expertise, materialen, gebouwen, etc. Wanneer je een bestaande school wil ombouwen tot een heel nieuw onderwijskundig model (blended learning), beantwoord dan de volgende vragen:
  1. Wie wil je betrokken hebben en op welke manier?
  2. Hoe krijg je draagvlak?
  3. Hoe zorg je dat het personeel in staat is de nieuwe school te creëren?
  4. Hoe ga je om met weerstand?
Ad 1. Wie wil je betrokken hebben en op welke manier?
De grootte van innovatie die je wil implementeren, bepaalt welk team hierbij betrokken zou moeten zijn. Als je binnen een school een verandering wil implementeren binnen een groep of klaslokaal, dan heb je een functioneel team nodig. Dit functionele team bestaat uit actoren die zich bezig houden met het betreffende leerjaar of klaslokaal (wegens specifieke en relevante expertise). Meestal is dit één leerkracht of een paar gelijkgezinde leerkrachten. Ze hoeven zich niet bezig te houden met veranderingen buiten hun context. Bijvoorbeeld een onderbouw, middenbouw en bovenbouw team. Maar het kan ook een taal, rekenen-wiskunde en zaakvakken team zijn... Bij flipping the classroom of het implementeren van een rotatiemodel is een functioneel team eigenlijk alles wat je nodig hebt.

Als je de verandering buiten dat ene klaslokaal wil bewerkstelligen, en dus een groter deel van de school erbij wil betrekken, dan heb je een zogenaamd lichtgewicht team nodig. Nog steeds vormen leerkrachten de kern van het team, maar wel vanuit meerdere losse groepen. Het is nu dan ook noodzakelijk om een coördinator aan te stellen om de verschillende partijen bijeen te brengen en hun verlangens met elkaar af te stemmen. Bijvoorbeeld bij het gebruik van een gezamenlijk computerlokaal. Dan moet duidelijk afgestemd worden wie wanneer toegang heeft tot deze ruimte. 

Als je binnen de gehele school verandering wil implementeren, dan is een zwaargewicht team nodig. Hierbij betrek je zoveel mogelijk werknemers van de school en vraag je hen om hun expertise te delen, maar zich niet louter te focussen op hun eigen specifieke context. Bij een zwaargewicht team is één leider nodig die uiteindelijk de beslissingen neemt die gelden voor de gehele school. Let op: hierbij gaat het echt om het compleet herontwerpen van het didactisch concept van de school. Hierbij is meer expertise nodig dan louter het leerkrachtenteam. Wil je echt high quality blended learning implementeren, dan is meestal ook externe expertise noodzakelijk. Pak het grondig en goed aan, dan is de kans op succes groter.

Echter, kies wel het juiste team voor de juiste verandering. Als je bij iets laagdrempeligs als flipping the classroom een zwaargewicht team inzet, dan wordt het een traag en zwaar proces. 

Ad 2. Hoe krijg je draagvlak?
Het is aan te raden om te beginnen met die leerkrachten die enthousiast zijn over innovatie en nieuwe onderwijsconcepten. Zij willen graag meedenken, -helpen en uitproberen. Wanneer dit voor enkele succeservaringen zorgt, dan kan de olievlek zich uitspreiden over andere collega's die wellicht wat sceptisch zijn. Deze strategie werkt vaak beter dan van bovenaf opleggen. 

Ad 3. Hoe zorg je dat het personeel in staat is de nieuwe school te creëren?
Als je een innovatie wil bewerkstelligen, dan is het aan te raden om dit regelmatig terug te laten komen bij het personeel. Anders krijg je waarschijnlijk niet de uitkomst die je vooraf had gehoopt. Leerkrachten hebben het al druk genoeg, dus je moet het niet zomaar als extraatje bovenop de werklast gooien. 

Probeer structureel tijd vrij te roosteren om met elkaar over de innovatie te praten en te ontwikkelen. Zorg dat collega's elkaar kunnen treffen en tijd hebben om gezamenlijk aan de slag te gaan. Als leerkrachten hier regelmatig aan kunnen werken, dan wordt het een mindset om innovatief te werk te gaan. Het wordt als het ware onderdeel van hun standaard gereedschapskist om te werken aan gepersonaliseerd onderwijs. 

Ad 4. Hoe ga je om met de weerstand?
Stel dat je alles goed doet en je hebt enkele voorlopers die succeservaringen hebben gehad. Hoe ga je dan om met collega's die weerstand uiten tegen het innovatieproces? Het is belangrijk om hen voldoende aandacht te geven om er voor te zorgen dat ze mee gaan in de beweging. Dat doe je in eerste instantie door hen heel helder te informeren over de koers en de verwachtingen. Als je in staat bent om jouw visie goed over te brengen, dan willen de meeste mensen daar in mee gaan. De volgende stap is echter hoe die visie praktisch bereikt wordt. Daar gaat het vaak over angst voor het onbekende. Door heel nauw met die mensen samen te werken en alle kanten te bekijken en gezamenlijk uit te proberen, kun je de meeste angsten vaak wel wegnemen.


Hoe begin je nu?
Het begint met een gesprek. Vaak met meerdere betrokken personen. Deze stap in het ontwerpen van een nieuwe school is essentieel. Geef de ruimte aan betrokkenen om na te denken over wat hun ideaal beeld is en dit te toetsen aan ideeën van anderen. Dit kan een dagdeel zijn, een hele week of uitgespreid over meerdere maanden. Maar gesprek en het uitwisselen van beelden is essentieel.

Mocht je in een bestaande school beginnen, dan is het ook nog een optie om te starten met gebieden die nog behoorlijk ontgonnen zijn. Misschien zijn er onderdelen van het curriculum of tijdsperiodes in het schooljaar die nog niet zo uitgekristalliseerd zijn of doorontwikkeld. Dat zijn mooie kansen om na te denken over nieuwe werkvormen en een rijke blended leeromgeving. Het is direct ook een veiligere manier om iets nieuws uit te proberen, voordat het schoolbreed gedurende het hele jaar wordt geïmplementeerd.


Budget
Een heel basale vraag bij het implementeren van innovatie is hoe je het gaat betalen. Kun je het wel veroorloven? Bij het specifiek implementeren van blended learning gaat het om meer dan eenmalig wat extra budget besteden aan een berg technologie, maar om een langdurige herstructurering van het hele onderwijs. Dat maakt het intensiever, maar ook duurzamer en houdbaar op de lange termijn.

Greenberg en Horn gaan niet ontzettend de diepte in met ingewikkelde budgettaire overzichten, maar ze willen wel een overzicht geven waar je aan moet denken op het gebied van investering en besparing. Ze beginnen met het uiteenzetten van één klaslokaal en breiden dat uit tot op schoolniveau.

Het bepalen van het budget is een complexe exercitie. Er zijn talloze variabelen die meespelen en invloed uitoefenen. Aan de hand van enkele concrete voorbeelden hopen Greenberg en Horn het proces enigszins inzichtelijk te maken.

Een belangrijk aandachtspunt is dat je nooit moet overstappen naar blended learning puur om kosten te besparen. Het is een onderwijskundig model om beter leerrendement uit elke individuele leerling te halen.

Budget op klasniveau
Het meest laagdrempelig is om te beginnen in één klas met één leerkracht. Wanneer je dat doet heb je met drie variabelen te maken:
  1. De hardware (hoeveel computers je wil hebben en welk type);
  2. De software (welk digitaal leermateriaal wil je gebruiken);
  3. De infrastructuur (voldoende stroom, wifi, koptelefoons, randapparatuur, etc.).
De keuzes die je maakt zijn ook afhankelijk van het onderwijskundig model dat je hanteert. Bij een flexibel model kunnen leerlingen op eigen niveau continu doorwerken. Dan heb je per leerling een computer nodig. Met een rotatiemodel (met bijvoorbeeld drie stations) hoef je slechts voor een derde van de leerlingen een computer beschikbaar hebben.

Daarnaast zijn er initiële kosten en lopende kosten. De initiële kosten zijn bijvoorbeeld de aanschafkosten van de hardware, software en infrastructuur. De lopende kosten zijn de onderhoudskosten, maar ook de afschrijving en eventuele abonnementsvormen van software. 

Tegenover de kosten staan de baten. Misschien heb je hier weinig controle over dit aspect, maar het is wel belangrijk om de kosten en baten zoveel mogelijk in balans te hebben. Op het gebied van kostenbesparing (of baten) kun je aan twee dingen denken:
  1. Meer leerlingen per klas. Een (Amerikaans) voorbeeld om dit te illustreren (ik ben onvoldoende op de hoogte hoe dit in Nederland werkt...). Een basisschool hanteert een 27:1 ratio in een klas. Met 28 leerlingen komt er $ 7.000 extra beschikbaar, daar kun je al enige technologie voor aanschaffen. Met 29 leerlingen komt er $ 14.000 beschikbaar, waarmee je alle benodigde middelen kunt kopen. Dus 29 leerlingen met alle technologie die je wil in een nieuw onderwijskundig model, of 27 leerlingen en helemaal geen verandering en/of technologie.
  2. Instructiemateriaal. Steeds meer leermateriaal komt gratis online beschikbaar. Dit geldt voor mij zeker voor de Engelstalige markt, maar ook in Nederland komt meer en meer rijk digitaal leermateriaal. Door dit materiaal meer en meer te gebruiken, kun je (dure) lesmethodes meer en meer loslaten.
Budget op schoolniveau
Op schoolniveau heb je vrijwel dezelfde kostenposten als op klasniveau, maar natuurlijk op een grotere schaal. Op schoolniveau komen er ook nog de variabelen personeel, ruimtes en meubilair bij. Greenberg en Horn zoomen deze week in op personeel en kijken volgende week naar de fysieke ruimtes en meubilair.

Als je nadenkt over personeel, dan moet je rekeningen houden met hoeveel personeel je nodig hebt, welke leerling-leerkracht ratio je hanteert en wat het salaris is. Dit wordt uitgewerkt aan de hand van onderstaand voorbeeld:
  • Een rotatiemodel met twee computerlokalen;
  • 540 leerlingen;
  • 45 iPads en 45 PC's;
  • Software licenties ($ 40 per leerling).
Bij deze school is het interessant om naar het personeel te kijken:
  • Traditionele school: ongeveer 22 - 24 leerkrachten;
  • Blended school: vijftien leerkrachten en zeven onderwijsassistenten voor de computerlokalen;
Deze blended school hanteert hetzelfde aantal volwassenen, maar met een andere verdeling, waardoor ze niet alleen in staat zijn om hun leerkrachten $ 10.000 extra te laten verdienen, maar daardoor nog steeds jaarlijks besparen op personele kosten. Bovendien kiest deze school voor dezelfde leerkracht-leerling ratio en hanteren ze nog steeds de traditionele schoolinrichting qua leslokalen. Zo komt er dus extra geld vrij voor mogelijke investeringen.



Conclusie
De tips die aangedragen worden lijken wellicht open deuren, maar het is volgens mij wel goed om hier (weer) bij stil te staan. Volgens mij is er in het onderwijs geen ontkomen aan om te blijven vernieuwen. Het is in mijn (korte) loopbaan in elk geval nog niet voorgekomen dat ik twee jaar achter elkaar hetzelfde deed. Soms waren dat kleine doorontwikkelingen, maar meestal toch wel ingrijpende curriculumvernieuwingen met een flinke implementatie-impact.

De punten die besproken zijn in de video's van deze week zijn voor mij heel herkenbaar. Ja, er is weerstand. Ja, er is draagvlak nodig. Ja, je hebt de juiste teamleden nodig. Ik heb er eigenlijk niet eerder zo systematisch bij stil gestaan hoe het implementatieproces verloopt. Eigenlijk vind ik het wel fijn dat het zo herkenbaar is!

Op het gebied van budgetten heb ik nagenoeg geen ervaring. Of het allemaal zo rooskleurig (en eenvoudig) is als wordt beweerd, betwijfel ik. Toch merk ik twee dingen: 1) technologie is goedkoper dan personeel en 2) technologie wordt steeds beter en kan veel taken overnemen van leerkrachten.

Het lijkt me interessant om volgende week meer de diepte in te gaan op specifieke educatieve software en of dit ook voor de Nederlandse markt al beschikbaar is. Anders ligt hier zeker een kans!

maandag 14 september 2015

Geocachen op de Pabo

Tweedejaars studenten volgen het vak Ontdekken van de wereld. Ze lopen stage in de onderbouw (groep 1 t/m 4) en moeten voor dit vak onder andere vanuit aardrijkskunde omgevingsonderwijs creëren. Even heel plat gezegd: ze moeten met de leerlingen naar buiten.

Ter inspiratie voor studenten heb ik samen met collega's Hans Broere (Aardrijkskunde) en Gerard Dummer (ICT & Onderwijs) vijf geocaches uitgezet rondom de HU Pabo, zowel locatie Utrecht als locatie Amersfoort. Wat is een geocache? Bekijk onderstaande video voor een korte introductie!


Wat begon als een spannend idee (zou het lukken om zoveel geocaches te plaatsen?) leidde tot een prachtig voorbeeld van rijk omgevingsonderwijs voor Pabo studenten. Het hele proces heeft een aantal maanden geduurd en vandaag waren de laatste tweedejaars klassen aan de beurt om deel te nemen aan deze activiteit. Hieronder beschrijf ik in grote lijnen het hele proces.

Stap 1: waar plaats je geocaches?
In eerste instantie wilden we de caches op interessante plekken plaatsen vanuit een aardrijkskundig perspectief (verkeer, cultureel erfgoed, speelruimtes, openbaar vervoer, voorzieningen, etc.). Ze moesten op loopafstand van de HU liggen en caches moeten minimaal 161 meter uit elkaar liggen. Dat zorgde voor enkele wandelingetjes door de buurt met een kaart en een liniaal, maar uiteindelijk vonden we in Utrecht en Amersfoort vijf geschikte locaties.

Stap 2: hoe verstop je de caches?
Een cache moet niet te makkelijk te zien zijn, maar ook niet onmogelijk om te vinden. Je kunt iets onder een railing of bankje willen stoppen, maar hoe bevestig je dit dan? Wil je iets in de cache stoppen, dan heb je een grote(re) koker nodig en ook meer verstopruimte... Al snel hadden we wat verschillende formaten caches bedacht en met magneetjes kun je caches ook ergens ophangen. Via online winkels, zoals www.geocachingshop.nl waren alle kokers, logboekjes en magneetjes eenvoudig te bestellen. Daarna was het een kwestie van de caches daadwerkelijk buiten plaatsen.

Stap 3: alle caches online aanmelden
Op www.geocaching.com hadden we een gezamenlijk account aangemaakt, waardoor we alle drie konden inloggen voor het beheren van de caches. Voor het aanmelden van een cache heb je de exacte coördinaten nodig. Gelukkig had Gerard Dummer een echt GPS-apparaat om deze uit te meten, want een smartphone is toch minder nauwkeurig.

Hans Broere had alle achtergrondteksten per cache uitgetypt met aardrijkskundige vragen ter verdieping. Het online aanmelden van alle caches ging vrij gemakkelijk en na ongeveer een week werden alle caches door de reviewers van geocaching.com geactiveerd.

Stap 4: cache-onderhoud
Direct nadat de caches online gingen, werden ze gevonden door fanatieke cachers! Van elke vondst komt een e-mailmelding binnen met vaak leuke berichtjes en bedankjes. Omdat we maar liefst tien caches tegelijk hadden geplaatst, stroomden de meldingen dagelijks binnen. Meestal positief, maar er waren ook kritische cachers die de caches stom, makkelijk, saai, irritant, etc. vonden.

Daarnaast merkten we dat sommige caches flink wat onderhoud nodig hadden: eentje was niet waterdicht, een andere was snel gestolen en bij weer een andere waren de coördinaten onjuist. We moesten regelmatig even langs alle caches om te zien of ze er allemaal nog lagen. Ook moesten we elke twee weken ongeveer de logrolletjes vervangen voor een nieuwe, omdat hij al helemaal vol was geschreven.

Stap 5: nu met studenten
Na deze proefperiode van enkele maanden waarin de caches al wel online waren, waren de afgelopen twee weken eindelijk de tweedejaars studenten aan de beurt. Daar hadden we het allemaal voor gedaan! Het college begon met een korte introductie in de klas, met onder andere een uitleg over coördinaten en aandachtspunten bij het geocachen. Daarna mochten ze in groepjes op pad om de caches te vinden. Hieronder staat de PowerPoint van het college.



Vind de bonus!
Met de gratis app Geocaching (voor iOS, Android en Windows Phone) zijn vier van de vijf geocaches zichtbaar als standaard caches. Bij elk van deze caches is een bonusvraag opgenomen die alleen op locatie te beantwoorden is. Het goede antwoord op elke bonusvraag levert een deel van het coördinaat op van de vijfde bonuscache. Pas als je alle vier de gewone caches hebt gevonden, kun je berekenen waar de bonus ligt verstopt.

Alle studenten gingen enthousiast op pad! Het was voor hen best wel een beetje spannend én een race tegen elkaar. Het snelste groepje had telkens na ongeveer een uur de bonuscache gevonden en won een zakje met Amersfoortse keitjes (snoepjes).


Conclusie
Het ontwerpen van rijk omgevingsonderwijs is ontzettend leuk en leerzaam om te doen! Het fijne aan het hele proces was dat het een gezamenlijk project was. We konden elkaar helpen en kritische vragen stellen. Het was voor iedereen nieuw terrein en dus ook een beetje onwennig. Al doende leer je het meest!

Ik hoop dat deze ervaring studenten ook inspireert om voor hun stagegroep rijk omgevingsonderwijs te ontwerpen. Dat kan bijvoorbeeld met geocaches, maar ook QR codes, foto-speurtochten of op een heel andere manier. Als ze leerlingen maar weten te boeien en hopelijk ook nog iets te leren!

De positieve en enthousiaste reacties van studenten zijn erg fijn. Desalniettemin gaan de caches binnenkort waarschijnlijk offline. Het onderhoud is namelijk best arbeidsintensief en we hebben de caches pas over een jaar weer nodig voor ons onderwijs. Mocht je de HU Pabo caches dus nog willen vinden, ga dan snel naar Utrecht of Amersfoort!

zondag 13 september 2015

MOOC: Onze aannames in twijfel trekken

In de vierde week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz kritisch naar de vaste aannames die in het onderwijs spelen. Hoe vast zijn deze aannames en zitten ze een rijke blended leeromgeving in de weg?

Onderwijs herinrichten
"Als je altijd doet, wat je altijd hebt gedaan, dan krijg je altijd, wat je altijd hebt gekregen." Deze quote, waarschijnlijk van Henry Ford, past prima bij het nadenken over onderwijs. Het onderwijs is in de basis al 100 jaar nauwelijks veranderd. De quote betekent ook dat machines en/of organisaties precies dat produceren waarvoor ze zijn gemaakt. In andere woorden: het onderwijs levert waartoe het is ingericht.


Wanneer je gaat nadenken over het herinrichten van je onderwijs, dan kun je niet alleen afvragen wanneer je wel/niet technologie gaat inzetten, maar het gaat om meer fundamentele aannames zoals de rol van de leerkracht (en andere volwassenen), fysieke ruimtes, indeling van groepen, het lesrooster, etc. 

Bij het implementeren van blended learning gaat het niet om een snelle reparatie, maar om het grondig nadenken van het hele schoolsysteem en vaste structuren om een zo goed mogelijke leerervaring voor de leerling te creëren. Om dat te doen, is het nodig om kritisch enkele vaste aannames te bekijken:

Aanname #1: Het schooljaar
De eerste aanname in het onderwijs is dat het schooljaar loopt van september tot juli. De oorsprong hiervan is terug te leiden tot de agrarische samenleving waarbij kinderen in de zomerperiode op de boerderij moesten meehelpen. In hoeverre is dat tegenwoordig nog actueel? 

Voor veel kinderen heeft de lange zomervakantie juist een negatief effect op hun leerrendement van voor de zomervakantie. Ze vallen terug in luie modus en hebben vaak opstartproblemen aan de start van een nieuw schooljaar. Is het echt nodig om hieraan vast te houden?

Aanname #2: De schooltijden
Veel scholen hebben elke dag een lesrooster van 8.30 uur tot 15.00 uur. Drie redenen om hier eens kritisch over na te denken: 1) Hersenonderzoek wijst uit hoe belangrijk slaap is voor de ontwikkeling van jonge mensen. Past het lesrooster daar altijd goed bij? 2) De meeste kinderen hebben twee werkende ouders, waarbij de oude schooltijden niet altijd heel praktisch zijn. 3) Kijk ook eens internationaal naar scholen en hoe zij hun schooltijden hanteren.

Aanname #3: Het lesrooster
Het lesrooster staat elke dag voor elke leerling, zodat iedere leerling evenveel tijd spendeert aan een vak. Vanuit organisatie is dit wellicht goed te verklaren, maar vanuit gepersonaliseerd leren en individuele behoeftes is dit een onhandig principe. 

Aanname #4: Klassengrootte
De klassengrootte is ontzettend belangrijk en zou de gehele dag ongeveer hetzelfde moeten zijn. Er zijn verschillende meningen over klassengrootte. Sommige scholen hanteren een deel van de dag een grote groepsgrootte en een ander deel van de dag kleinere groepen. 

Aanname #5: Eén klas één leerkracht
Alle leerlingen zitten standaard in een homogene groep in één vast lokaal met één vaste leerkracht. Er zijn scholen die op een andere manier de leerkrachten (en eventuele andere volwassenen) verdelen en inzetten.

Aanname #6: Groepsindeling
Leerlingen moeten altijd bij leeftijdsgenootjes van ongeveer hetzelfde niveau moeten zitten. Deze indeling lijkt vaak praktisch, maar is het noodzakelijk? En wat als één leerling blijft zitten?


Hoe gaan verschillende scholen om met deze aannames?
Diverse voorbeeldscholen gaan verschillend om met deze aannames. Ze hebben hierbij eigen standpunten genomen en oplossingen bedacht. Dat betekent niet dat je het overal mee eens hoeft te zijn. Waar het om gaat, is dat je meer creatieve bewegingsruimte hebt dan je wellicht denkt! Niet alles wat ontzettend vanzelfsprekend lijkt te zijn, staat in steen gegrift!

Aanname #1: Het schooljaar
Wat is het ideale schooljaar? Sommige scholen hebben hier goed over nagedacht en wilden twee verschillende dingen bereiken: 1) voor leerlingen moest het mogelijk zijn om extra aandacht te kunnen besteden aan specialisaties of buitenschoolse activiteiten en 2) voor leerkrachten moest er meer ruimte in het jaar zijn om met elkaar te ontwikkelen en professionaliseren.

Bovenstaand wensenlijstje resulteerde in het hanteren van intersessies. Verspreid over het schooljaar zijn er acht weken waarin de leerlingen vanuit andere instanties, organisaties, vrijwilligers, etc. specifiek projectonderwijs krijgen. Dat zorgt bij de leerlingen voor extra motivatie en even afstand nemen van het vaste curriculum. Tegelijkertijd stelt het leerkrachten in staat om met elkaar af te stemmen en te professionaliseren. 

Er zijn ook scholen die het hele jaar open zijn en met flexibele vakanties werken. Ook in Nederland gebeurt dit bijvoorbeeld bij De School in Zandvoort (zie ook Scholen om van te leren van Frans Schouwenburg). Het gaat er om dat je de schoolkalender flexibel durft in te zetten ten gunste van jouw onderwijs.

Aanname #2: De schooltijden
Wat zijn de ideale schooltijden? Van de voorbeeldscholen hanteert KIPP LA de meest ongewone schooltijden, dagelijks van 07.30 uur tot 17.00 uur. Een relevante vraag hierbij: is dit wenselijk voor elke leerling? Zou het binnen een beheersingsmodel (waarbij leerlingen moeten aantonen dat zij bepaalde lesstof beheersen) zo kunnen zijn dat sommige leerlingen eerder uit zijn? Zouden leerlingen misschien een dag in de week niet hoeven te komen? Of met een speciaal project bezig zijn, waar ze zelf vol passie voor gaan? Kortom, bij schooltijden hoeft er niet een one-size-fits-all oplossing te zijn.

Hieraan gerelateerd is het fenomeen huiswerk. Kunnen leerlingen binnen een beheersingsmodel niet zelf bepalen waar ze het werk willen doen? De school Carpe Diem in Arizona en Indianapolis werkt al op deze manier. Ook bij de Navigator schools kunnen leerlingen die de stof beheersen vroeger naar huis.

Aanname #3: Het lesrooster
Wat is het ideale lesrooster? De voorbeeldscholen rouleren de leerlingen ten opzichte van de leerkrachten. Ze gaan dus naar een bepaalde fysieke locatie in het schoolgebouw om van een specifieke leerkracht les te krijgen. Kijk naar de kwaliteiten van bepaalde leerkrachten en bepaal met welke leerlingen deze het beste kan werken.

Daarnaast zijn er blokken op een dag met flexibele tijd, waarbij leerlingen zelf mogen kiezen waar ze mee bezig zijn. Het kan dus zo zijn dat een leerling tijdens die flextijd meer met Taal bezig is dan met Rekenen-wiskunde. Maar wie zegt dat Rekenen-wiskunde altijd precies 45 minuten duurt voor elke leerling? Voor de flextijd is ook een grotere ruimte in de school ingericht, zodat leerlingen in vrijheid kunnen werken onder begeleiding van meerdere leerkrachten die rondlopen.

Aanname #4: Klassengrootte
Wat is de ideale klassengrootte? Waar het hier om gaat, is dat een klassengrootte niet vast hoeft te staan gedurende de hele dag. Bijvoorbeeld tijdens de flextijd van leerlingen bij Summit Public Schools in Los Angeles. Dan is er soms een 1:50 ratio, terwijl leerlingen geconcentreerd met hun eigen werk bezig zijn. Ook bij Milpitas werken vaak honderd leerlingen binnen computerlokalen met slechts enkele leerkrachten om alles te begeleiden. Hierdoor zijn andere leerkrachten op de school vrij om in kleinere groepen gerichte begeleiding te geven.

Bij Alpha Public Schools in San Jose is de standaard klassengrootte 34 leerlingen, waarbij gedurende de dag altijd de helft van de leerlingen achter de computer werkt en de helft rechtstreeks met de leerkracht werkt. Dat betekent dat je als leerkracht altijd met 17 leerlingen tegelijk werkt.

Aanname #5: Eén klas één leerkracht
Wat is de beste manier om volwassenen in te zetten in de school? Vorige week in de MOOC stond de veranderende rol van de leerkracht centraal. Vraag jezelf af welke leerkracht het beste past bij welke les. Welke leerlingervaring wil je idealiter bereiken? Welke leerkrachten heb je daarvoor nodig? En hoeveel? En hoe spenderen zij hun tijd?

Scholen die zich hiermee bezig houden, kijken kritisch naar momenten op een dag waarop echt vaardige leerkrachten nodig zijn en wanneer andere volwassenen (zoals de directeur, onderwijsassistenten, remedial teachers, etc.) ingezet kunnen worden. Het komt er op neer dat je de juiste leerkracht op het juiste moment inzet. Niet langer die ene leerkracht die alles in het gesloten klaslokaal doet, maar echt als een team opereren.

Aanname #6: Groepsindeling
Wat is de ideale groepssamenstelling? Het is op het gebied van cognitieve ontwikkeling vreemd dat leerlingen op basis van leeftijd bij elkaar zitten. Wanneer leerlingen geclusterd worden op basis van interesse of cognitieve ontwikkeling, dan komen automatisch oudere leerlingen bij jongere leerlingen te zitten. Een neveneffect hiervan is dat oudere leerlingen zich bekommeren om jongere leerlingen en jongere leerlingen kunnen zich optrekken aan de oudere leerlingen.

Vanuit traditioneel vernieuwingsonderwijs is dit in Nederland heel herkenbaar. Denk bijvoorbeeld aan Jenaplan onderwijs, waar leerlingen van groep 3, 4 en 5 altijd bij elkaar zitten, evenals groep 6, 7 en 8. Het maakt het differentiëren veel gemakkelijker.


Conclusie
Ik vind het mooi hoe deze MOOC aandacht besteed aan vaste aannames in het onderwijs en zich terecht afvraagt of dit inderdaad de beste manier is. Ze geven voorbeelden van hoe het anders kan, maar zeggen nergens hoe het anders moet. Sommige dingen kun je zelf uitproberen, voor grotere veranderingen heb je het hele team of de hele school nodig. De uitdaging die deze MOOC stelt is dat je kritisch nadenkt over de inrichting van jouw onderwijs. Ben je blij met hoe het is? Heb je de ideale leerervaring gecreëerd? Of zou je eigenlijk iets anders willen? Want dat zou kunnen!

Ik kan me erg vinden in een aantal voorstellen die gedaan worden. Of ze ook allemaal echt succesvol zijn, durf ik niet te zeggen. Maar kun je creatief denken - buiten gebaande wegen - en durf je je nek uit te steken. Je leert er sowieso wat van!

donderdag 10 september 2015

MOOC: Leerkrachten helpen omschakelen naar blended learning

In de derde week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz naar hoe de rol van de leerkracht verandert in een blended leeromgeving. Hoe kun je leerkrachten helpen om een nieuwe rol aan te nemen?

Een kwestie van loslaten?
Wanneer je als leerkracht kritisch over je eigen rol in de klas nadenkt, is een belangrijk uitgangspunt om jezelf af te vragen waar je minder tijd aan zou willen besteden. Daarnaast is het nodig om het uitgangspunt dat alle leerlingen precies hetzelfde tempo volgen los te laten. Het is toch absurd om te denken dat alle leerlingen in groep 6 op de derde dinsdagochtend van november de hoofdstad van Overijssel willen leren? Geef studenten meer eigenaarschap over hun eigen leerproces.

Echter, dat betekent ook dat je als leerkracht slechts een week vooruit gewerkt kan hebben ten opzichte van de leerlingen. Je zal het hele curriculum (en misschien wel meer) vooraf klaar moeten hebben liggen, zodat leerlingen in hun eigen tempo keuzes kunnen maken.
Dat gezegd hebbende, het is ook belangrijk om een minimum tempo te hanteren om er zeker voor te zijn dat er geen leerlingen (te) ver achter raken.

Veel leerkrachten vinden het misschien prettig dat zij alle aandacht hebben, maar in een rijke blended leeromgeving zal je dat moeten loslaten, zodat leerlingen met verschillende dingen bezig kunnen zijn. Wanneer je dat doet, dan hoef je ook niet continu de hele klas te managen, maar kleine groepjes. Dat is vaak veel overzichtelijker. De focus van de leerlingen verschuift dus van de leerkracht naar productiviteit. 

Een ander punt wat je minder hoeft te doen is al het werk van leerlingen beoordelen. Technologie is vaak in staat om dit - in elk geval voor een deel - over te nemen. Door digitale toetsen, quizjes en educatieve software te gebruiken, heb je als leerkracht direct toegang tot heel veel data over hoe jouw leerlingen presteren. Kortom, het gaat er om dat zowel leerkrachten als computers doen wat zij het beste kunnen.


Blijft er dan niets hetzelfde?
Naast alle grote veranderingen die blended learning bewerkstelligt, zijn er ook zaken die behouden moeten blijven. Greenberg en Horn onderscheiden de cultuur en relaties.

Cultuur
In een rijke blended leeromgeving is de tijd die een leerling met de leerkracht besteed intentioneel. Evenals de tijd die de leerling achter de computer besteed. Voordat leerlingen aan de slag gaan, is het doel helder. Dat creëert een doelbewuste mindset om te willen leren. Een cultuur wordt doelbewust door een school gemaakt en continu uitgedragen door de leerkrachten.

Relaties
Computers zullen nooit de leerkracht vervangen. De relatie tussen de leerkracht en de leerling is zo ontzettend essentieel om goede begeleiding te kunnen geven. Dat komt bijvoorbeeld ook tot uiting bij die magische lampjes-momenten van leerlingen. Vaak zitten leerlingen vast met een probleem of hun eigen denkproces en dan kan juist de leerkracht interveniëren om de leerling verder te helpen. Doordat je bij blended learning vaak in kleinere groepen lesgeeft, is het makkelijker om de juiste interventies op het juiste moment te plegen.


Hoe maak je de overgang voor leerkrachten succesvol?
Omdat het hele principe van blended learning vrij nieuw is en zich continu doorontwikkeld, is er niet één vast stappenplan dat leerkrachten kunnen doorlopen om zich helemaal comfortabel te voelen bij blended learning. Greenberg en Horn onderscheiden verschillende dingen de leerkrachten vaak lastig vinden:
  • Je eigen "controle" loslaten;
  • Meer data verzamelen en goed gebruiken;
  • Leerlingen die in verschillend tempo aan verschillende dingen werken;
  • Verschillende dingen die tegelijkertijd spelen in het lokaal;
  • Alles wat met technologie te maken heeft.
De voorbeeldscholen van deze MOOC hanteren ieder een eigen manier om leerkrachten hierbij te ondersteunen. KIPP LA (negen verschillende scholen) geeft nieuwe leerkrachten een intensieve trainingsperiode van vijf weken voordat de lessen starten. Daar worden onderwerpen behandeld zoals het organiseren van een rotatiesysteem, het overzicht kunnen behouden, lesovergangen, etc. Leerkrachten observeren en coachen elkaar.

Summit Public Schools vindt het ook belangrijk om leerkrachten gezamenlijk te professionaliseren, zoals met elkaar data analyseren en hier betekenis aan verlenen. Je leert vaak het beste door fouten te maken. En we maken allemaal fouten. Leerlingen moeten weten dat ze fouten mogen maken, maar ook dat leerkrachten fouten kunnen maken. Maak dat bespreekbaar onderling: als iets niet werkt, dan gaan we kijken hoe we dat kunnen oplossen.

 
Gereedschappen en technieken van de leerkracht
Bij blended learning gaat het vaak over het gebruik van online tools en technologieën, maar de offline gereedschappen en technieken van de leerkracht zijn misschien nog wel belangrijker. Wat doe je nu precies in een blended leeromgeving? Vanuit de diverse voorbeeldscholen komen verschillende strategieën en routines die voor hen goed werken.
  • Hanteer een duidelijk aandachtssignaal. Zorg dat leerlingen goed hun aandacht kunnen schakelen van hun computer naar de leerkracht. Stel je voor dat dertig leerlingen naar een computerscherm kijken met koptelefoon op. Hoe krijg je van iedereen weer de aandacht? Verschillende leerkrachten hanteren verschillende signalen. Een manier is om bij één leerling te beginnen (klein tikje op de schouder) en elke leerling geeft dit signaal door aan de leerling naast hem.
  • Hanteer duidelijke opstart- en afsluitprocedures. De opstartprocedure bestaat op een gegeven moment misschien uit niet meer dan Ga naar de computer, log in en ga verder waar je gebleven was.
    Bij de afsluitprocedure moet je leerlingen heel duidelijk maken hoe je wil dat de computers achter gelaten worden. Geen rommel, netjes uitgelogd, koptelefoon netjes terug, muis en toetsenbord netjes, etc. 
  • Gebruik duidelijk gestructureerde overgangen. Bij blended learning zijn er momenten dat leerlingen zelfstandig werken, maar ook plenaire momenten. Vaak roteren groepjes van fysieke plek naar fysieke plek in het lokaal. Zorg dat je deze overgangen duidelijk structureert zodat deze vlot en soepel verlopen.
  • Hanteer een protocol voor Help ik zit vast situaties. Als leerlingen niet weten hoe ze verder kunnen, hebben ze snel de neiging om hun hand omhoog te steken. Het is veel effectiever om een protocol te hanteren dat leerlingen kunnen gebruiken. Is de oplossing via digitaal leermateriaal beschikbaar? Weet mijn buurman of buurvrouw raad? Weet een andere (meer ervaren) medeleerling het antwoord? Weet de leerkracht hoe ik verder kan?
  • Blijf vragen stellen. Geef als leerkracht geen pasklare antwoorden, maar help leerlingen door vragen te stellen hun eigen oplossing te vinden. Het is een langdurig proces, maar uiteindelijk wordt hun zelfredzaamheid groter.

Leerrendement vs. betrokkenheid
Als leerkracht is het vaak lastig om het precieze rendement te weten van het onderwijs. Als leerlingen je aankijken en stil luisteren, leren ze dan alles wat je bedoelt? Hoe meet je nu leeropbrengsten in plaats van (schijn)betrokkenheid? Als een leerling niet betrokken is, dan komt dat vaak doordat die opdracht op dat moment niet nuttig wordt gevonden door de leerling. Als jij het daar als leerkracht niet mee eens bent, dan kun je goed met de leerling in gesprek gaan. Probeer dan uit te leggen wat het doel achter de opdracht is. In een blended leeromgeving heb je vaak die mogelijkheid, omdat het merendeel van de leerlingen zelfstandig aan het werk is.

Oudere kinderen kunnen vaak onderbouwen waarom een opdracht ongeschikt is. Als een leerling zijn beweegredenen om de opdracht niet uitvoeren goed kan motiveren, geef als leerkracht dan de ruimte om de leerling een alternatief te bedenken dat wel aansluit bij de lesdoelen.

De meeste educatieve programma's verzamelen allerlei data waaruit op te maken is of leerlingen de lesstof wel of niet begrijpen. Het advies voor leerkrachten in een blended leeromgeving is dan ook om dagelijks de data te bekijken en analyseren. Voor een introductie op educatieve software kun je onderstaande kennisclip bekijken.


Conclusie
Ik vond het bijna eng hoe sommige voorbeeldscholen zo gericht zijn op presteren en elke seconde optimaal benutten. Misschien is dat heel Amerikaans? Eén school hanteert bijvoorbeeld de regel dat leerlingen bij binnenkomst van het lokaal binnen twaalf seconden aan het werk moeten zitten. Bij het computerlokaal hebben ze vijftien seconden om - met hoofdtelefoon op - het softwareprogramma op te starten. De inkijkjes in deze school tonen hoe leerkrachten aan het drillen zijn. Het is bijna onwerkelijk (onmenselijk?). Ze spreken over het feit dat traditionele scholen veel verloren tijd hebben. Dat zou kunnen, maar mensen zijn geen robots. De focus ligt zo op cognitief presteren dat er geen ruimte lijkt voor sociaal-emotionele ontwikkeling.

De afgelopen twee weken heb ik zelf enigszins geëxperimenteerd met blended learning in mijn colleges op de Pabo. Eerstejaars studenten mochten door middel van digitale opdrachtkaarten, instructievideo's en online tools zelfstandig aan de slag. Het viel me op dat in de meeste klassen de studenten bijna anderhalf uur geconcentreerd aan het werk waren! Blijkbaar waren de opdrachten voldoende helder, op passend niveau en  interessant genoeg om mee te werken. In de evaluaties van deze colleges waren studenten vrijwel unaniem enthousiast dat ze op deze manier mochten werken.

Natuurlijk gaat het om een relatief eenvoudige vorm van blended learning, maar het stelt mij weer in staat om hier vandaan uit te bouwen naar meer gepersonaliseerde werkvormen!

zondag 6 september 2015

MOOC: De rol van de leerkracht bij blended learning

In de derde week van de MOOC: Blended Learning kijken Brian Greenberg, Michael Horn en Rob Schwarz naar hoe de rol van de leerkracht verandert in een blended leeromgeving. Als we echt willen dat de leerlingervaring optimaal is, dan moeten we als leerkracht onze eigen rol kritisch bepalen.

Wat buiten kijf staat, is dat leerkrachten onmisbaar zijn binnen een blended leeromgeving. Sommigen denken nog wel eens dat leerkrachten door computers vervangen zullen worden, maar dat is dus zeker niet het geval!


Verschuiving van leerkrachtrollen 
Wanneer je als leerkracht in een rijke blended leeromgeving werkt, verschuift je rol op vijf verschillende manieren:
  1. Van spreker naar begeleider;
  2. Van vaste groepen naar dynamische groepen;
  3. Van uitleggen naar interveniëren;
  4. Van focus op vakinhoud naar focus op vakinhoud, vaardigheden en attitudes;
  5. Van generalist naar specialist.
Ad 1. Van spreker naar begeleider
Om blended learning tot een succes te maken, moet je als leerkracht kritisch nadenken over jouw manier van handelen. Dan kom je al snel bij de wijze waarop je instrueert. Veel leerkrachten vinden dat kinderen alleen iets kunnen leren, als zij het onderwijzen. 

Instructies maken nog steeds onderdeel uit van het leerproces, maar in een andere vorm. In kleine groepjes geeft de leerkracht nog steeds duidelijk leiding en introduceert nieuwe concepten en vakinhouden. Het gaat er om weloverwogen keuzes te maken: wat kun je het beste door middel van (directe) instructie overbrengen en hoeveel tijd kun je daaraan besteden? 


Ad 2. Van vaste groepen naar dynamische groepen
In het onderwijs is het belangrijk dat leerlingen in een juiste groepssamenstelling zitten. Meestal is een klas in drie groepen ingedeeld: de gemiddelde groep, de onder-gemiddelde groep en de boven-gemiddelde groep. Deze groepen staan meestal een heel jaar vast. Kinderen hebben zelf vrij snel door bij welk groepje ze horen...

Bij dynamische groepen kunnen leerlingen per vakgebied in verschillende groepjes zitten en hierin continu van niveau wisselen. Als leerkracht heb je data nodig van hoe je leerlingen presteren om juiste groepjes te kunnen vormen. Voor het beste resultaat hanteer je deze data wekelijks of zelfs dagelijks, zodat je leerlingen het juiste niveau kunt aanbieden op het juiste moment.

Een voorbeeld hiervan is tijdens een instructie over een nieuw onderwerp, begint een leerkracht met enkele vragen. Via een leerling-responssysteem (zoals Socrative of Edmodo) wordt direct duidelijk welke leerlingen dit reeds beheersen en zij kunnen met meer uitdagende stof aan de slag. 
Na een korte instructie, herhaalt de leerkracht dit proces en wederom zijn er leerlingen die met hun eigen stof verder kunnen. Door dit een aantal keer te herhalen, blijft de kerngroep van leerlingen over die kostbare tijd met de leerkracht krijgen voor extra begeleiding.


Ad 3. Van uitleggen naar interveniëren
Als je als leerkracht minder tijd kwijt bent met klassikale instructie, dan komt er tijd beschikbaar om meer individuele aandacht aan leerlingen te geven. Op deze manier kun je veel gerichter interventies plegen met een hoger rendement.


Ad 4. Van focus op vakinhoud naar focussen op vakinhoud, vaardigheden en attitudes
In een rijke blended leeromgeving wordt een groot deel van de pure vakinhoud op een digitale manier aangeboden. Leerkrachten krijgen hierdoor, ook in hun voorbereiding, tijd om na te denken hoe ze bij leerlingen specifieke vaardigheden en attitudes willen ontwikkelen.

Hierbij is ook de specifieke attitude van leerlingen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leergedrag belangrijk. Voor veel leerkrachten is het onwennig om buiten vakinhoud vaardigheden en attitudes te onderwijzen.


Ad 5. Van generalist naar specialist
Binnen veel scholen die nu werken met een rijke blended leeromgeving is een verschuiving binnen werkzaamheden van leerkrachten zichtbaar. Ze gaan zich steeds meer bezighouden met meer specifieke voorkeurstaken, in plaats van alle taken een beetje. Deze verschuiving stelt leerkrachten in staat om hun kwaliteiten beter te benutten, ook ten gunste van collega's. Geen enkele leerkracht kan immers alle taken perfect uitvoeren!

Voorbeelden van verschillende taken zijn:
  • Curriculumontwikkeling (en lesontwikkeling);
  • Toetsing en dataverzameling;
  • Instructie voor grote groepen;
  • Instructie in kleine groepen;
  • Vakspecialist.

Concrete voorbeelden
Diverse scholen geven een andere invulling aan hun blended leeromgeving. Door te kijken hoe zij het aanpakken, krijg je concrete handvatten om zelf mee aan de slag te gaan. Er zijn drie voorbeeldscholen:
  • Summit Public Schools;
  • KIPP LA;
  • Navigator Schools.
Ad 1. Summit Public Schools
Bij Summit Public Schools hanteren ze verschillende blokken op een dag. Zo is er gepersonaliseerde leertijd. Hierbij werken alle kinderen grotendeels individueel  en digitaal aan vakinhoud die ze zelf willen leren. De leerkracht is beschikbaar voor begeleiding, maar de leerlingen geven zelf sturing aan hun leerproces. Wanneer een leerling aangeeft dat hij de stof beheerst, dan kan de leerkracht een digitale toets open zetten. De leerling maakt de toets en krijgt directe feedback.

Een ander blok bij Summit Public Schools is de projecttijd, waarbij leerlingen aan grotere opdrachten samenwerken. Nog altijd zijn leerkrachten hier grotendeels begeleiders en ze proberen leerlingen aan te spreken op hun hogere denkvaardigheden. Door alle projecttijd schoolbreed te roosteren, kunnen leerkrachten ook gezamenlijk aan grotere groepen begeleiding geven. 

Elke vrijdag is een mentordag. Dit is in feite een hele dag met gepersonaliseerde leertijd, waarbij leerlingen dus zelfstandig werken. De leerkrachten zien die dag elke leerling persoonlijk voor 10-15 minuten om terug te blikken op de week en nieuwe doelen te zetten voor de komende week.


Ad 2. KIPP LA
KIPP LA is een school met vooral Spaanstalige kinderen die moeite hebben met de Engelse taal. Eén van de belangrijkste uitgangspunten voor KIPP LA is het hanteren van instructie in kleine groepjes. Het helpt de leerkracht niet alleen om veel beter zicht te krijgen op hoe individuele leerlingen presteren, maar het is voor de leerlingen ook een grote stimulans in hun taalontwikkeling, omdat ze zich nu kunnen en moeten uiten.

Er zijn drie stations waartussen leerlingen roteren: bij de leerkracht, bij Chromebooks en bij iPads. Het voordeel van blended learning is dat leerlingen op hun eigen niveau werken met behulp van de digitale online tools. De leerkracht kan namelijk het programma instellen op basis van het curriculum. Zo kunnen leerlingen oefenen, herhalen, verdiepen en verrijken. Wanneer leerlingen bij de leerkracht komen voor een instructiemoment, kunnen ze - wederom op niveau - aangesproken worden.

Daarnaast besteed KIPP LA ontzettend veel tijd en energie aan het aanleren van de juiste waarden, zoals moed, doorzettingsvermogen, empathie en eerlijkheid. 


Ad 3. Navigator Schools
De Navigator Schools maken gebruik van dagelijkse toetsing om dynamische groepjes samen te stellen. De dagelijkse rol van de leerkracht is in feite instrueren, toetsen, hergroeperen. Het doel van de leerkrachten is om er voor te zorgen dat alle kinderen aan het eind van de dag de stof begrijpen.

De lessen worden rondom een thema door leerkrachten gezamenlijk voorbereid voor een periode van zes weken. Dit resulteert in allemaal digitaal lesmateriaal (PowerPoints) die door alle leerkrachten gebruikt kunnen worden. 

Daarnaast zijn leerkrachten gespecialiseerd op één van twee gebieden: wetenschappen en rekenen-wiskunde of taal, lezen en schrijven. Het grote voordeel voor de leerkrachten is dat ze zich niet op heel veel vakgebieden hoeven te focussen en echt alle ins en outs weten van hun eigen vakgebied. Dat helpt hen weer bij het begeleiden van de leerlingen.



Conclusie
De voordelen van een rijke blended leeromgeving zijn voor mij heel duidelijk. Ik kan me ook erg vinden in de veranderende rol van de leerkracht. Met name een meer specialistische aanpak en meer begeleiden van individuele trajecten spreekt mij aan.

De uitgewerkte voorbeelden van de drie scholen in Californië zijn aardig, omdat ze de transfer van theorie naar praktijk maken. Ook blijkt dat je nog zeker de ruimte hebt om binnen blended learning eigen onderwijskundige keuzes te maken. Het verschil tussen de scholen is enorm: de ene maakt de leerling echt zelf verantwoordelijk voor het leergedrag en de andere lijkt een prestatiegerichte leerfabriek!

Voor mij is nog steeds een groot vraagstuk of in Nederland voldoende rijk en bruikbaar digitaal materiaal beschikbaar is om alle leerlingen op een basisschool voldoend oefening, verrijking en verdieping te geven. Misschien dat anderen hierop kunnen reageren?